Afdeling Nicotine
Tijdens mijn coschap KNO loop ik even naar buiten om met mijn moeder te bellen. Dat kan prima. Er vallen alles behalve doden wanneer de co er even een kwartiertje tussenuit piept. En al helemaal niet bij de afdeling KNO; het enige wat daar je adrenalinelevel doet stijgen, is een gebroken neus die met geweld rechtgezet moet worden.
In mijn witte doktersjas, het enige item dat ons wat zelfvertrouwen geeft, sta ik voor ingang west. Mijn badge met titel ‘co-assistent’ draag ik op een manier dat voorbijgangers het niet kunnen lezen – dat scheelt een hoop in aanzien.
Wanneer ik mijn moeder vraag of er thuis nog lammetjes geboren zijn, spreekt een vrouw van middelbare leeftijd mij aan. ‘Er loopt daar een man in zijn pyjama en op sloffen over het zebrapad. Ik durf hem niet aan te spreken, misschien dat u even polshoogte kunt nemen?’
Kijk. De dame die qua leeftijd mijn moeder had kunnen zijn, durft me – ondanks mijn 23 jaar – niet eens te tutoyeren. De kracht van de doktersjas.
Vastberaden om de vrouw en mijn publiek bij de bushalte niet teleur te stellen, roep ik door de telefoon dat mijn moeder even moet wachten en ren ik achter de man aan. Moeten er dan toch nog levens gered worden tijdens mijn coschap KNO?
‘Meneer, waar gaat u heen?’
De man draait zich om op zijn sloffen en kijkt me fel aan.
‘Sigaretten halen! Jullie denken zeker dat jullie overal de baas kunnen spelen? Je kunt me alles afnemen in jullie kloteziekenhuis, maar mijn sigaretten niet!’
Aha. Deze man is duidelijk op oorlogspad en laat zich niet zomaar tegenhouden door mij, wel of geen witte jas. In een poging grip op de situatie te krijgen, vraag ik op welke afdeling hij ligt.
‘Welke afdeling? Welke afdeling? AFDELING NICOTINE!’, roept hij vlak voordat ‘ie de St. Annastraat over sprint en mij verbouwereerd achterlaat.
Als ik mijn moeder door de telefoon hardop hoor lachen, schiet ik zelf ook in de lach.
Ik draai me om en haal schaapachtig mijn schouders op naar het publiek. Duidelijk geen heldenrol voor mij vandaag.