Erasmus: Geboorte van een gigant

25 dec 2014

Was de bouw van het Erasmusgebouw ook maar enkele weken uitgesteld, dan had de universiteit de hoge toren nooit gekend. Een reconstructie van hoe het de iconische Erasmustoren door een landelijke bouwstop en een snel ontwikkelende maatschappij bijna in een laagbouwproject veranderde.

Foto: Dick van Aalst
Foto: Dick van Aalst

Terwijl de bèta- en medische faculteit in naoorlogs Nijmegen hun plek al hadden gevonden op de campus te Heyendaal, waren de alfa’s nog verspreid over de hele stad gevestigd. In het pre-Erasmustorentijdperk was het een academisch allegaartje in Nijmegen; onderzoekers zaten in een villa links en een kantoortje rechts. Het was in de jaren zestig – half Nederland stond in de steigers – dat de knoop werd doorgehakt. Zo kon het niet langer. Er moest één gebouw komen waarin alle alfa’s samengebracht zouden worden. Een idee was geboren.

Dat het nieuwe gebouw een enorme torenflat zou worden, paste precies in het tijdsbeeld, zo vertelt Dirk Jan Postel. Postel is architect en partner van Kraaijvanger Architects, het kantoor dat de Erasmustoren destijds mocht ontwerpen. Hij legt zijn stelling uit met een geschiedenislesje. ‘Na de oorlog begon Nederland in hoog tempo aan de wederopbouw – voedselvoorziening en huizenbouw hadden prioriteit. Toen in die behoeften voorzien was, kwam de bouw van kantoren en bedrijfsruimten op gang. Weer daarna gingen steden schouwburgen, winkelcentra en andere grote projecten realiseren. De woningbouwproductie draaide in die tijd nog altijd op volle toeren. Daarnaast begon Nederland langzaamaan te wennen aan de aardgasbaten die het binnenkreeg nadat de gasvelden bij Slochteren waren gevonden. Er gebeurde op kleine schaal wat je nu in India en China ziet: groei, groei, groei. Het kon niet op, en al snel waaide de enorme hoogbouw, die we destijds alleen kenden uit Amerika, over naar ons land. Het was een rare tijd.’

Verzuiling
Niemand stond destijds stil bij de schoonheid van een nieuw gebouw – grote gebouwen werden gebouwd volgens de stijl van het functionalisme. Dat betekende: hoogbouw zonder onnodige frivoliteiten en versieringen – vertelt Nico Nelissen, emeritus hoogleraar Bestuurskunde van de Radboud Universiteit en erevoorzitter van het Architectuur Centrum Nijmegen. ‘Begin jaren dertig werd het Congrès Internationaux d’Architecture Moderne opgericht. In dit internationale gezelschap werd min of meer besloten hoe de moderne stedenbouw er in die tijd uit hoorde te zien. De naoorlogse stedenbouw in Nederland werd sterk door dat beeld beïnvloed, en de Erasmustoren past in die traditie.” Postel vergelijkt de toren met andere gebouwen uit die tijd: “Het grootste gebouw van de Erasmus Universiteit in Rotterdam lijkt een kopie, maar komt van een ander architectenbureau. Veel horizontale lijnen, een eenvoudig uiterlijk en een functionaliteit die leidend is. Zo hoorde dat in die tijd gewoon.’

De alfa’s hadden een landmark nodig.

dva_erasmus_1772Nelissen, die al voor de bouw van de Erasmustoren aan de universiteit werkte, was direct enthousiast toen hij hoorde over de plannen voor de hoge toren. ‘De nieuwe toren moest aantonen dat de universiteit niet bestond uit een toevallige verzameling panden in de stad’, zegt Nelissen. ‘De alfa’s hadden een landmark nodig, en dat werd een verticale landmark. Een grote, iconische toren zou de macht, kennis en autoriteit van de universiteit aantonen. Ik zag het meteen helemaal zitten.’

Dat het architectenkantoor van de gebroeders Evert en Herman Kraaijvanger uit Rotterdam de ontwerpopdracht kreeg, was vanaf het begin een uitgemaakte zaak. ‘De bouw van universiteitsgebouwen werd verdeeld onder een paar grote architectenbureaus in Nederland’, zegt Postel. ‘Kraaijvanger was een katholiek kantoor – het was de tijd van de verzuiling – en kreeg dus de opdracht van de katholieke universiteit in Nijmegen.’

Horizonvervuiler
In 1961 had Kraaijvanger-architect Chris Knol, autoriteit op zijn vakgebied, een talenflat getekend van twaalf etages. Maar de universiteit verwachtte in de jaren daarna een flinke uitbreiding van het aantal talenstudies en een forse groei van studenten. Dus bleef Knol de toren maar uitbreiden – het Erasmusgebouw werd op de groei getekend. Uiteindelijk bleef de teller staan bij twintig verdiepingen. De talenstudies, waarvoor de Erasmustoren toch gebouwd werd, mochten er daarvan maar de helft vullen. Rechten, sociologie en pedagogiek werden genoemd als medebewoner, maar vielen om uiteenlopende redenen af. Daarna viel de keus op de afdeling geschiedenis, die het klooster waarin ze huisde moest verruilen voor de Erasmustoren.

Een van de inzendingen gaf het gevoel van onvrede aardig weer: ‘De Horizonvervuiler’.

De bouw ging uiteindelijk razendsnel. In het voorjaar van 1971 ging de eerste steen de grond in. Na zes weken was het hoogste punt bereikt. Door een nieuwe bouwmethode groeide de kern van het gebouw dagelijks met 3,60 meter – totdat de top van 88,10 meter werd bereikt. Dit enorme tempo gaf de Nijmegenaren weinig tijd om te wennen aan de nieuwe stenen eyecatcher. Veel onderzoekers, studenten en omwonenden vonden het aanvankelijk maar niets, die enorme flat. In 1973 schreef het college van bestuur een prijsvraag uit: stuur een passende naam in voor de nieuwe, nog naamloze talenflat. Een van de inzendingen gaf het gevoel van onvrede aardig weer: ‘De Horizonvervuiler’.

‘Iedere etage hetzelfde ingericht’
Het interieur van het Erasmusgebouw is als de buitenkant: functioneel, eenvoudig en sober. Architect Dirk Jan Postel vertelt dat de indeling van het gebouw is geïnspireerd op het iconische Lever House in Manhattan. Dat was het eerste zogenaamde kernkantoor. Dat betekent dat de toiletten, de liften en de luchtschachten allemaal middenin het gebouw zitten. Daardoor zitten alle kantoren aan de buitenkant – waardoor het lichte kamers worden met een mooi uitzicht. De belangrijkste reden voor deze indeling was de functionaliteit. ‘Je kon iedere etage hetzelfde inrichten: de grote ruimtes in de hoeken, de kleinere daartussen. Dat is als architect heerlijk simpel ontwerpen’, aldus  Postel.

Postel grijnst bij het horen van de anekdote. ‘Dat is kenmerkend voor het sentiment dat destijds heerste in landelijke steden als Nijmegen of Arnhem. Zulke steden met een oorlogstrauma zaten in een overgangsfase. De wederopbouw was afgerond, daarna kwam er een beweging die cityvorming werd genoemd.’ Deze stroming maakte de woonfunctie van een (binnen)stad ondergeschikt aan de economische factor. Grachten werden gedempt, de auto kreeg voorrang en de hoogbouw kwam definitief ons land binnen.

‘De authentieke, Nederlandse stedelijke schoonheid, samenhang en coherentie kreeg er ineens een smaak bij’, zegt Postel. ‘Die smaak heette hoogbouw en niet iedereen vond dat mooi. Men heeft daar verschrikkelijk aan moeten wennen. Vroeger kon je als je door een landschap liep, altijd de kerk zien. Dan wist je: daar is de stad, daar ligt het centrum. Maar ineens kregen de kerken en kathedralen op dit vlak concurrentie van instanties met een andere vorm van autoriteit – universiteiten bijvoorbeeld.’

‘Opmerkelijk was ook het protest van studenten, dat de hoge toren een fout symbool vond van autoritaire wetenschappers die vanuit hun ivoren toren alles op hun eigen manier deden.’

Ook Nelissen herinnert zich de tweedeling tussen de voor- en tegenstanders van de Erasmustoren. ‘Er was absoluut een grote groep die het vanaf het begin al een afschuwelijk gebouw vond. Dat is onontkoombaar wanneer je zo’n aandachttrekkende toren neerzet. Opmerkelijk was ook het protest van studenten, dat de hoge toren een fout symbool vond van autoritaire wetenschappers die vanuit hun ivoren toren alles op hun eigen manier deden.’

Bouwstop
De wetenschap dat deze toren er bijna nooit was gekomen, moet voor deze groep extra zuur geweest zijn. De minister voor wetenschappelijk onderwijs Mauk de Brauw had begin jaren zeventig namelijk besloten om stevig te bezuinigen op het hoger onderwijs. In september 1971 kwam daar een bouwstop voor alle bebouwing op universiteitsterreinen bij. Letterlijk enkele weken daarvoor had de universiteit de allerlaatste bouwvergunning voor het Erasmusgebouw gekregen. Als tijdens de voorbereiding een architect ziek was geworden, een tekening verkeerd was opgesteld, of het hele voorbereidingsproces op een andere manier een paar weken was vertraagd, dan had de minister de bouw absoluut tegengehouden.

‘Die bouwstop was een historisch moment’, zegt Postel. ‘Het was voor het eerst na de oorlog dat er een schok in de groei van Nederland kwam. De groei was zo enorm geweest, dit was het eerste moment dat men eens rustig terugkeek en zei: ‘Hoooo, zo is het even genoeg geweest.’ De universiteit had de mazzel dat zij dat moment juist voor was.’

De verf op de Erasmustoren was nog niet droog, of het gebouw was alweer gedateerd.

Als de bouw was tegengehouden, had dat enorme gevolgen gehad voor de manier waarop de campus eruitgezien had, ook nu nog. Na de oliecrisis in 1973 kwam er namelijk razendsnel een nieuwe generatie architecten op. Zij waren geïnspireerd door Woodstock, door flowerpower – alles moest anders. En dus werd de eerder nog zo toegejuichte hoogbouw na een paar jaar alweer verketterd. De verf op de Erasmustoren was nog niet droog, of het gebouw was alweer gedateerd. ‘Groot en functioneel was plots volledig uit de mode en er kwam soort hetze tegen hoogbouw”, aldus Postel. “Small is beautiful werd de opvatting, ook op ons kantoor. Als het Erasmusgebouw de bouwstop niet voor was geweest, dan had het er honderd procent zeker totaal anders uitgezien. Het was, denk ik, nooit meer dan vier etages hoog geworden.’

Pleintjes
‘De zeitgeist was inderdaad volledig veranderd’, zegt ook Nelissen. ‘En architectuur is slechts een versteende vorm van cultuur, dus dat zie je ook terug in de gebouwen die gebouwd werden.’ Na het functionalisme van de Erasmustoren kwam ineens het structuralisme op. Hierbij stond niet de functionaliteit van een ontwerp centraal, maar de gebruiksvriendelijkheid. ‘Gebouwen werden humaner’, zegt Nelissen. ‘Er kwamen pleintjes op de campus, plekken waar mensen elkaar konden ontmoeten. Er waren zelfs plannen voor een bank, een winkel en een kroeg op de campus.’ Deels zijn die plannen op de campus gerealiseerd, en Nelissen ziet steeds meer plekken op de campus waarin het humane karakter tot uiting komt.

Het jaar 1973 was echt een waterscheiding in de architectuur.

Postel gaat zelfs nog een stap verder. ‘Het jaar 1973 was echt een waterscheiding in de architectuur, en die waterscheiding is op de Nijmeegse campus letterlijk tot op de centimeter te herleiden. Je kunt precies, tot in de voeg, het jaar 1973 aangeven. Alles van na die periode ziet er compleet anders uit. Als je van de Erasmustoren door dat straatje (de Thomas van Aquinostraat – red.) richting het Max Planck Instituut loopt, dan zie je de stijl veranderen. De moezelkalk van de Erasmustoren verandert in betonsteen. Er komt laagbouw, met veel hoekjes, pleintjes en kleine gebouwen. Dit was ook de sfeer van het Erasmusgebouw geweest als de bouwstop roet in het eten had gegooid.’

De balans
Het werd geen laagbouw, maar een toren van 20 etages, ruim 88 meter hoog. Postel en Nelissen willen op verzoek best even de balans opmaken. Kunnen we het Erasmusgebouw een succes noemen? Is het een mooi gebouw? Postel formuleert zorgvuldig: ‘Dat vind ik moeilijk. Een gebouw als de Erasmustoren was ook een soort moreel statement; ze bouwden hem goed en functioneel. Zonder rare fratsen of dure elementen die niet tijdloos zijn. Ook dat heeft een zekere schoonheid. Tegenwoordig lijkt ieder groot gebouw wel een beauty contest. Dat was destijds helemaal niet aan de orde. Je zou kunnen besluiten om de Erasmustoren te renoveren – het is prima mogelijk om de toren een compleet nieuwe buitengevel te geven. Maar ik denk niet dat je dat moet willen. Ik zou dat gebouw lekker zichzelf laten zijn.’

‘Wat mij betreft zijn de woorden mooi of lelijk niet van toepassing op het Erasmusgebouw’, zegt Nelissen. ‘Uiterlijk was ten tijde van de bouw van ondergeschikt belang. Ik snap dat mensen het nu geen sprankelend gebouw vinden. Maar het is een aansprekende getuige uit een bepaalde periode van de stedenbouw, en daardoor heeft het voor mij echt een monumentale betekenis. Ik vind het geen lelijk, grijs ding. Ik vind het een stoer, solide en robuust gebouw, dat objectiviteit en zelfverzekerdheid uitstraalt.’ / Tim van Ham

Architect Chris Knol
De Erasmustoren is ontworpen door architect Chris Knol (1926), die afgelopen februari overleden is. Knol  maakte ruim twintig jaar deel uit van de directie van architectenbureau Kraaijvanger. Naast de Erasmustoren ontwierp Knol het hoofdkantoor van Aegon in Utrecht, het stadhuis in Tilburg, het Sint Franciscus Gasthuis in Rotterdam en de Citykerk Het Steiger Sint Dominicus, ook in Rotterdam. Dit laatste gebouw, een van Knols eerste ontwerpen, werd in 2013 uitgeroepen tot Rijksmonument. Na zijn werk als architect was Knol van 1989 tot 1993 voorzitter van de Bond van Nederlandse Architecten. ‘Knol was een bovengemiddeld goede functionalist’, zegt Dirk Jan Postel, architect bij Kraaijvanger Architects.

Dit artikel verscheen in december in een special over 40 jaar Erasmusgebouw

Geef een reactie

Vox Magazine

Het onafhankelijke magazine van de Radboud Universiteit

lees de laatste Vox online!

Vox Update

Een directe, dagelijkse of wekelijkse update met onze artikelen in je mailbox!

Wekelijks
Nederlands
Verzonden!