Studenten scoren steeds slechter op de taaltoets. Is dat een probleem?
-
Foto: Roel Wijnants (via Flickr)
Steeds meer studenten scoren ondermaats op de taaltoets, die zij in het eerste jaar van hun studie afleggen. Holt hun taalvaardigheid achteruit? Dat is maar een deel van het verhaal, zeggen betrokken experts.
‘Als’ of ‘dan’? ‘Hun’ of ‘hen’? Eerstejaarsstudenten van de Radboud Universiteit worden sinds een aantal jaar allemaal langs de meetlat van de Nederlandse taal gelegd. De diagnostische toets die zij maken geeft inzicht in hun taalvaardigheid.
Wie de scores bekijkt, zou kunnen schrikken – of op z’n minst bevestiging zien van wat vaak wordt geroepen: de taalvaardigheid van jongeren holt achteruit, ze kunnen niet meer schrijven.
De resultaten gaan namelijk rap omlaag, blijkt uit een overzicht dat Vox opvroeg bij de universiteit. Legde in 2020 nog 65 procent van de studenten van de letterenfaculteit de Nederlandse toets tijdens de eerste poging met succes af, dit collegejaar is dat nog 39 procent. Bij de managementfaculteit zakte dat percentage in vijf jaar tijd van 61 procent naar 24 procent. Terwijl de toets hetzelfde is gebleven.
Signaal afgeven
De Radboud Academic Diagnostic Assessment (RADAr) bestaat uit lees-, luister- en schrijfopdrachten en toetst onder meer spelling, woordenschat en taalverzorging. Het college van bestuur wilde bij de introductie ervan in 2020 een boodschap afgeven aan studenten: wees je bewust van het belang van academische taalvaardigheid. Of je nu Griekse taal en cultuur studeert of biomedische wetenschappen. Wie een Engelstalige opleiding volgt, maakt een Engelse variant van de toets.
Een slechte score blijft overigens zonder gevolgen. Behalve bij rechten: daar moeten de studenten een andere, redelijk vergelijkbare toets halen als onderdeel van de opleiding. Ze krijgen daar ook studiepunten voor. Ook bij letteren was een voldoende voor de toets aanvankelijk vereist, maar daar is de faculteit in 2020 op teruggekomen – onder andere nadat een student bezwaar maakte tegen de ‘inspanningsverplichting’ voor het maken van de toets terwijl er geen studiepunten tegenover stonden.
‘Het idee is dat studenten kunnen oefenen op de onderdelen waarop ze tekortschieten’
De daling van de scores is geen fraai beeld, reageert Bram de Jong. De Jong is projectmanager taaltoetsing bij Radboud in’to Languages en nauw betrokken bij RADAr. Toch moet je volgens hem voorzichtig zijn met het trekken van conclusies. ‘We hebben het hier over een diagnostische toets, met als doel studenten een signaal te geven over waar ze staan met hun taalvaardigheid. Studenten scoren op twee onderdelen boven of onder een bepaalde grenswaarde: de cesuur. Dat kun je niet een-op-een vergelijken met een cijfer bij een tentamen.’
Het doel van de toets is studenten inzicht te geven in de sterke en zwakke punten, legt De Jong uit: is die van voldoende hoog niveau om zonder problemen de studie te vervolgen? ‘Het idee is dat ze daarna kunnen oefenen op de onderdelen waarop ze tekortschieten – ze krijgen daar ook hulp voor aangeboden.’ In de praktijk is het vooral schrijfvaardigheid waarop veel studenten ondermaats presteren.
Basisvaardigheden
Michelle Czajkowski, promovenda bij het Centre for Language Studies, verdiept zich namens de commissie Taalbeleid in de taaltoets. Volgens haar is er geen reden tot paniek naar aanleiding van de teruggang in de scores: ‘Het is belangrijk in het oog te houden waar de toets voor bedoeld is, namelijk studenten feedback geven en handvatten aanreiken om hun taalvaardigheid te verbeteren. Dat is precies wat de toets doet.’
Er is volgens haar een verschuiving zichtbaar in hoe experts kijken naar taalvaardigheid van jongeren. ‘Dit soort toetsen zijn ontworpen’, aldus Czajkowski, ‘in een tijd waarin de basisvaardigheden nog heel erg centraal stonden.’ Die basisvaardigheden – de d’s en de t’s, zeg maar – zijn volgens de onderzoeker slechts één puzzelstukje binnen het bredere geheel van taalvaardigheid.
‘We gaan naar een situatie toe waarin studenten zelfs bij het maken van tentamens technologische hulp kunnen inzetten’
Tegenwoordig schrijven studenten hun opdrachten en essays bijna allemaal met tools zoals Grammarly, ChatGPT of desnoods de spellingcheck van Word. Czajkowski: ‘Die hulpmiddelen stellen studenten in staat goede teksten in te leveren, die laten zien dat zij inhoudelijk de studiestof wel degelijk onder de knie hebben.’ Dat die teksten anders tot stand komen, wil niet zeggen dat daar helemaal geen taalvaardigheid meer voor nodig is.
De universiteit zou daarom, als het aan Czajkowski ligt, op zoek moeten naar manieren om studenten te ondersteunen mét technologie. ‘Ik denk dat daar de toekomst ligt. Er worden nog maar weinig tentamens gemaakt met pen en papier. We gaan naar een situatie toe waarin studenten zelfs bij het maken van tentamens technologische hulp kunnen inzetten.’
Keuzes
Schuift de onderzoeker daarmee het belang van de basistaalregels niet te gemakkelijk aan de kant? Het is maar wat je met de toets wil, poneert Czajkowski. ‘Een diagnostische toets kan nooit álles meten; er moeten keuzes worden gemaakt over wat je wilt toetsen. Als we het belangrijk blijven vinden dat studenten basiskennis van taal beheersen dan vervult de toets haar doel. Maar als we het zinvoller vinden studenten ook te wijzen op andere aspecten van taalgebruik en schrijfvaardigheid, dan is het misschien tijd om de opzet van de toets te heroverwegen.’
Het is bovendien niet zo dat een goede score voor de huidige taaltoets een garantie is op succes in het vervolg van de studie. ‘De resultaten van eerstejaars bij dit soort toetsen zeggen daar wel iets over, maar lang niet alles’, aldus Czajkowski. ‘Andere factoren zijn veel belangrijker; motivatie, cijfers op de middelbare school en of iemand zich onderdeel voelt van de gemeenschap.’
Volgens Bram de Jong is het daarom goed mogelijk dat de toekomstige diagnostische taaltoets anders in elkaar zal steken. Hij wijst op het taalbeleid waarvan eind dit kalenderjaar de termijn afloopt. ‘Als het aan mij ligt gaan we zeker kijken naar mogelijkheden om de toets beter aan te laten sluiten op de vaardigheden die studenten nodig hebben om succesvol hun studie voort te zetten.’
Hoe komt het dat de resultaten van de taaltoets zo achteruit gaan? Ligt het aan het onderwijs op de middelbare school of zijn social media de boosdoener? Hoogleraar Marc van Oostendorp wijst één hoofdschuldige aan: de ontlezing onder kinderen.
Elk jaar staat Marc van Oostendorp, hoogleraar Nederlands en Academische communicatie, in een volle collegezaal ‘t kofschip uit te leggen aan eerstejaarsstudenten, als onderdeel van de voorbereiding op de diagnostische taaltoets. ‘Hartstikke leuk. Maar waarom eigenlijk? Studenten hebben de regels al op school geleerd en zo moeilijk zijn die nou ook weer niet.’
Toch gaan de scores van de RADAr-toets rap achteruit. Van Oostendorp: ‘De RADAr toetst standaarddingen: hen en hun, mitsen en maaren. Het is allemaal gericht op het gebruik van standaardtaal. Daar bewegen we maatschappelijk gezien een beetje van weg: jongeren lezen weinig gedrukte media meer, zoals kranten. Moderne media zijn veel diverser in hun taalgebruik.’ Het probleem van de achteruitgang in basistaalvaardigheid is dan ook geen uniek Nederlands probleem, aldus Van Oostendorp, maar in gehele Westerse wereld terug te zien.
Toch zijn er nog een hoop mensen die correct taalgebruik belangrijk vinden. Als je Tinderprofiel vol schrijffouten staat, maak je minder kans op een match, weet Van Oostendorp. Lever je een sollicitatiebrief in vol tikfouten, dan is de kans aanwezig dat een potentiële werkgever die brief direct terzijde legt.
En op de universiteit? Daar wordt op twee gedachten gehinkt als het op taalvaardigheid aankomt, ziet de hoogleraar. ‘Enerzijds zeggen we de teksten van onze studenten verschrikkelijk belangrijk te vinden. Aan de andere kant keurt een docent niet snel een essay af vanwege taalfouten. Die zegt: ik ga over de inhoud. Die geeft daarmee de boodschap af: zo belangrijk is het nu ook weer niet.’
Als verklarende factor voor de teruggang in de taalbasisvaardigheden van jongeren wijst Van Oostendorp op de ontlezing. ‘Kinderen die veel lezen, ontwikkelen een beter woordbeeld. Die zien sneller: dit is fout geschreven.’ Overtuigend bewijs dat social media de bijl aan de wortel van de taalvaardigheid zijn, kent Van Oostendorp niet. ‘Al is het wel aannemelijk dat hun concentratie door al het scrollen achteruit gaat. Dat kan van invloed zijn op hun leesgedrag.’
Kinderen die van huis uit niet zoveel lezen, moeten daarom worden gestimuleerd op school, vindt Van Oostendorp. ‘Dat kan op allerlei manieren: sommige docenten ruimen simpelweg een uur per week in voor stil lezen in de klas.’
Overigens is het niet alleen maar kommer en kwel. ‘Het valt me op dat studenten tegenwoordig veel beter zijn in mondelinge presentaties. Sommige vaardigheden worden dus minder, maar er komen ook andere vaardigheden voor in de plaats.’
jaap de taalpurist schreef op 27 juni 2025 om 10:57
Medewerkers, docenten van de RU zouden het foutief gebruik van taal zichzelf aan moeten trekken. Zij hebben een voorbeeldfunctie, maar foutloos taalebruik in woord en geschrift is er niet bij.
Ik word hier zo moe van schreef op 27 juni 2025 om 14:42
Ja Jaap, nu je het zegt denk ik ineens: wat een goed punt. Nadat studenten nul tot vijf colleges op de universiteit hebben gevolgd, is het de schuld van RU-docenten dat hun studenten taal foutief gebruiken.