Zomerinterview (2): Sawsan Maher

17 jul 2014

Sawsan Maher werd gefolterd in een Syrische gevangenis. Haar familie is grotendeels dood of vermist. In Nijmegen is ze vastbesloten haar studie filosofie af te ronden.

Foto: Andreas Terlaak
Foto: Andreas Terlaak

De universiteit is kapot gebombardeerd, haar ouderlijk huis weggevaagd. Sawsan Maher (30), student filosofie in Syrië en nu in Nijmegen, heeft weinig om naar terug te keren. En toch wil ze naar huis. Op een dag, als het kan. ‘Ik wil kinderen les geven. In mijn land groeit een generatie op die nu al bijna vier jaar niet naar school gaat. Hoogopgeleide mensen zijn hard nodig voor de toekomst.’

Tegen beter weten in hoopt ze in haar thuisland haar moeder terug te zien. En haar zus. ‘Ik heb al twee jaar geen contact met ze. Ze zijn vermist.’ Waarschijnlijk zaten ze in de kelder onder hun huis in Aleppo toen daar een bom op viel. Maar zeker weten doet Maher dat niet. Ook haar vader was sinds het bombardement zoek. Hij is dood, weet Maher inmiddels. Overleden in een ziekenhuis in Turkije.

‘Ik weet niet wat er met hem was en hoe hij daar gekomen is, ik heb alleen gehoord dat hij er in zijn eentje aankwam.’ Het signalement van haar vader was opgenomen in een bestand van duizenden vermisten. Via een ondergronds netwerk kreeg ze bericht: dit zou hem kunnen zijn. ‘Ik kon hem niet identificeren op de foto die ik kreeg. Hij was mager, er hingen allerlei ziekenhuisslangen om zijn gezicht.’ Maar lengte, leeftijd, huidskleur, ogen en andere details klopten. Plus: haar vader was deels verlamd als gevolg van een eerdere beroerte. De man in het Turkse ziekenhuis, met dezelfde verlamming, moest hem zijn. ‘Ik heb geprobeerd een ticket te boeken, maar kreeg geen visum omdat ik in Nederland midden in mijn asielprocedure zat.’

Haar broer en zus zijn gevlucht naar Turkije, maar verder zijn er weinig familieleden over. Een oom kon Maher wel identificeren aan de hand van een foto. ‘Ik bekeek beelden van na het bombardement op ons huis. Bestudeerde de arm van een lijk. Daarop zag ik de kleine tatoeage die mijn oom had.’ De oma van Maher werd doodgeschoten in een dorp verderop. Oma verborg de kinderen van de buren in haar huis, toen het leger het dorp binnenviel. Ze woonde in een oud huis, met veel schuilplekken. ‘Mijn oma wilde niet zeggen waar de kinderen waren.’

Toen Sawsan Maher haar land in 2010 verliet om in Nijmegen te gaan studeren, was alles in Syrië nog koek en ei. Althans, voor zover je het leven in een dictatuur koek en ei kunt noemen, maar daar komen we later op. In Aleppo stonden de gebouwen nog overeind, burgers stierven niet bij bosjes door vatbommen of chemische wapens en een toekomst van overvolle vluchtelingenkampen net over de grens kon niemand zich voorstellen. Maher groeide op bij haar ouders, waar ze met haar twee zussen een kamer deelde. Haar broer sliep alleen, die kon niet tegen het onophoudelijke geklets van de meiden ’s nachts. ‘We hadden een fijn appartement in een gebouw van twee verdiepingen met een tuintje.’

Later verhuisde ze naar Damascus in verband met haar studie. Met driehonderd andere studenten woonde ze in een ‘big communist building’. Het was er een bende, herinnert ze zich. Grote, gedeelde keukens als op Hoogeveldt. Elke verdieping had een eigen manager, die alles controleerde. Jongens, drank en sigaretten waren streng verboden. Je moest uitkijken waar je het met elkaar over had, want gesprekken konden worden afgeluisterd.

Tijdens een uitstapje naar het Netherlands Institute for Academic Studies in Damascus ontmoette ze Radboudfilosoof Evert van der Zweerden, die haar wees op een onderwijsprogramma in Nederland. ‘Ik was nieuwsgierig naar de wereld’, vertelt ze op de zestiende verdieping van het Erasmusgebouw, met uitzicht op de vredige campus van Nijmegen. ‘Ik wilde iets doen met mijn leven. Toen ben ik gegaan.’ Haar ouders moedigden haar niet aan, maar hielden haar ook niet tegen. Ze kenden hun dochter, die was niet van plan zich te conformeren aan wat wenselijk werd geacht in Syrië.

Een val

Foto: Andreas Terlaak

In het voorjaar van 2011 bereikten Sawsan Maher de eerste berichten over de opstand aan het thuisfront. Een handvol tieners spoot graffititeksten als ‘het volk wil de val van het regime’ op muren. Die zin hadden ze via de media gezien in Egypte en Tunesië, waar de Arabische lente was begonnen. De reactie van het regime was keihard: de kinderen werden opgepakt en gemarteld. Daarop trokken burgers in protest de straat op. Dat was not done in Syrië. ‘Ik wist meteen dat de revolutie moeilijk zou worden in Syrië’, vertelt Maher. ‘Het regime van Assad is bruut, deze dictator laat zich niet wegsturen. Bij ons zou het anders aflopen dan in andere Arabische landen.’

De studente baalde dat ze op het moment van die eerste opstanden niet in Syrië was. Op afstand kon ze de energie voelen die daar loskwam. Voor het eerst werd openlijk gepraat over de vele misstanden in haar land. ‘Toen ik vertrok waren we een dode maatschappij. Iedereen zweeg en leefde zijn leven terwijl de corruptie welig tierde. Maar opeens was de revolutie het gesprek van de dag.’

Maher wilde meedoen. Syrische studenten in Europa verenigden zich – live en via sociale media – om te kijken hoe ze konden bijdragen aan de hervormingen en, uiteindelijk, democratie. ‘Maar toen begonnen de aanvallen van het leger op de eigen bevolking. Ik studeerde in Nederland via een beurs die ik van de Syrische overheid kreeg. Door de ambassade in Brussel werd ik opgeroepen om deel te nemen aan pro-Assad demonstraties. We moesten T-shirts aan met het hoofd van de dictator erop, geplaatst in een rood hart. Natuurlijk ben ik nooit gegaan. Toen werd mijn beurs stopgezet.’

Om brood op de plank te krijgen, werd Maher vertaalster. Intussen zamelde ze, samen met anderen, geld in om de opstandelingen in Syrië te helpen. Zo werd ze activist. De stap die ze vervolgens zette, vergeeft ze zichzelf nooit. ‘We werden door het regime uitgenodigd een conferentie bij te wonen over de revolutie. Er werd gezegd dat ze naar ons wilden luisteren. Ik ben gegaan. How could I be so stupid! Het bleek een val. Via Turkije reisden we naar Syrië. Net over de grens zijn we opgepakt.’

Maher kreeg een zak over haar hoofd en werd naar een onbekende plek gebracht. ‘Ik kwam er al snel achter dat ik in een officieuze gevangenis zat, niet in een staatsgevangenis. Niemand weet waar je bent. Ik werd beschuldigd van landverraad, kreeg geen eten en lag in een donkere kamer.’

Over de folteringen en ‘wat ik daar allemaal gezien heb’ wil ze niet praten. In de koffiehoek op de zestiende van het Erasmus is het doodstil. Maher schudt haar hoofd. Een ‘horrorfilm’ noemt ze de tijd in de gevangenis. Het is deze periode die haar getraumatiseerd heeft. Nog steeds is ze in Nijmegen onder behandeling van een psycholoog – Maher vindt het moeilijk mensen te vertrouwen. ‘Ik kan niet ongedaan maken wat mijn belagers met mijn persoonlijkheid hebben gedaan.’

Foto: Andreas Terlaak

Na 25 dagen in de donkere kamer, hoorde Maher veel geschreeuw en geschiet. De gevangenis werd aangevallen door het Vrije Syrische Leger. De deur van het hok waarin ze verbleef, ging open. Een strijder voelde aan haar of ze nog leefde – ze kon niet bewegen. ‘Er zijn er nog meer’, zei Maher tegen hem. De soldaten namen alle gevangenen mee. De lijken lieten ze achter. ‘Ik had geen schoenen, geen energie. Maar ik moest lopen. Anderen waren er erger aan toe. ‘Kruip desnoods’, riepen de strijders tegen ons. ‘Beweeg! We moeten opschieten.’’ Dwars door de velden vluchtten ze richting Turkije.

Op haar laatste krachten reisde Maher naar vrienden in een land dat ze om veiligheidsredenen niet bij naam wil noemen. Daar stortte ze in, haar uitgemergelde lijf kon niet meer. ‘Ik was in shock. Ik heb drie weken in bed gelegen.’ Uiteindelijk was ze voldoende aangesterkt om terug naar Nederland te gaan. Studeren lukte niet vanwege de ‘emotionele schade’ die ze had opgelopen. Maher ging eind 2012 werken voor de National Coalition, de georganiseerde Syrische oppositie. Een jaar later vroeg ze asiel aan in Nederland. De procedure vond ze ‘verschrikkelijk’ en duurde een eeuwigheid, maar ze heeft nu tenminste een verblijfsvergunning voor vijf jaar.

Bloeden
Dertig jaar is Sawsan Maher inmiddels. ‘Ik ben een trage student’, zegt ze met een verontschuldigende blik. Was er geen oorlog gekomen, dan was ze nu bijna klaar geweest met filosofie in Nederland. Haar opleiding aan de Radboud Universiteit duurt vier jaar en ze is vast van plan die af te maken. Want vrouwen kunnen méér dan kinderen krijgen, vindt ze, en haar keuze voor filosofie is ‘my first step to change the world’. De studie is onvergelijkbaar met de Syrische variant.

‘Toen ik hier aankwam, viel ik van de ene verbazing in de andere. Vrije toegang tot internet! Ik mocht zelf boeken uitzoeken!’ In Damascus werkt het zo: wil je een boek lenen in de UB, dan vraag je dat aan en mag je daar onder toezicht in lezen. Let wel, het betreft een Arabische (lees: gecensureerde) versie. Slechts een beperkt aantal (lees: geselecteerde) filosofische werken is beschikbaar. Filosofie mag dan draaien om vragen stellen, in de collegezaal in Syrië worden al te kritische vragen niet gewaardeerd. ‘Dan word je in de gaten gehouden door de docent. Misschien heb je wel stiekem op een internetcomputer gewerkt waarvan de beveiligingscode was gehackt.’

Studeren in een dictatuur betekent veelal wegkijken, vertelt Maher. Je weet dat je problemen krijgt als je hardop vragen stelt. Dat geldt voor zo veel dingen in haar land. ‘De meeste mensen negeren wat ze om zich heen zien. Wordt er iemand afgeranseld op straat, dan doe je alsof je het niet ziet. Vergelijk het met Noord-Korea. We kijken naar staatstelevisie die ons vertelt dat we het beste land ter wereld zijn. Op school dragen we allemaal dezelfde uniformen en herhalen we elke dag dezelfde riedeltjes. ‘We support the leader, blablabla.’ Mijn zussen waren er heel goed in, dat wegkijken. Ik niet, ik heb het altijd vreemd gevonden. Mijn ouders vertelden me dat ik wel gelijk had, maar dat ze beter konden zeggen dat ik het niet bij het rechte eind had. Voor mijn eigen veiligheid. In Syrië is het bovendien zo dat jij niet alleen gepakt wordt als het regime erachter komt dat je je kont tegen de krib gooit, maar dat je hele familie dan moet bloeden.’

Veel van Mahers vrienden zijn inmiddels gevlucht naar het buitenland. Anderen hebben de wapens opgepakt en vechten tegen Assad. Of vóór, die zijn er ook. ‘Dan krijg je geld en onderdak.’ Medicijnenstudenten werken veelal in geïmproviseerde ziekenhuizen. Veel artsen zijn vermoord, de jongeren proberen zo goed en zo kwaad als het gaat de gewonden te behandelen. ‘Elke tafel kan dienst doen als operatietafel.’

Eenzaam

Foto: Andreas Terlaak

In Nijmegen heeft Maher een appartementje voor zichzelf. De muren zijn smetteloos wit, in de vensterbank staan potjes waarin ze kruiden kweekt. Vrienden maken vindt ze lastig. Haar achtergrond is zo anders dan die van de meeste studenten. ‘Ja, ik ben eenzaam’, zegt ze zacht. ‘Ik denk dat iedereen dat zou zijn in mijn situatie. It’s a burden to be alive if you’re supposed to be dead.’ Ze denkt er wel eens aan, dat het misschien gemakkelijker was geweest als de strijders van het Vrije Syrische Leger haar niet hadden gered uit de gevangenis. Nu moet ze doorleven met een verminkte ziel. ‘Vroeger was ik een optimistisch mens’, vertelt ze. ‘Altijd vrolijk, veel vrienden. Nooit dacht ik aan de dood.’ Haar leven is ingewikkeld, zoals dat van miljoenen andere Syriërs. Foto’s van haar familie heeft ze niet opgehangen in haar huis. Te confronterend. Het verdriet maakt haar gek. Soms verdrinkt ze erin.

Deze zomer reist ze naar Turkije – nu ze asielstatus heeft, mag het weer. In de overvolle vluchtelingenkampen zoekt ze Syrische kinderen op, zoals ze dat voor de National Coalition al heel vaak heeft gedaan. Ze geeft les, deelt boeken uit, organiseert theatervoorstellingen. ‘Als je de kinderen in de kampen vraagt een huis te tekenen, tekenen ze een tent of een boom. Of ze verzinnen maar wat.’
Maher voelt zich nuttig in de kampen. Maar ook: prettig. Daar is ze onder gelijken. ‘We delen dezelfde pijnlijke verhalen en ervaringen. Het maakt me een beetje lichter daar te zijn.’

In Nijmegen probeert ze waar het kan aandacht te vragen voor de uitzichtloze situatie in haar land. Soms organiseert ze een filmavond of een lezing. Opdat studenten weten welke gruwelijkheden er gaande zijn in Syrië. ‘Toen ik vier jaar geleden naar Nijmegen kwam, wist niemand waar Syrië lag. Nu kent iedereen de naam van onze dictator.’ / Annemarie Haverkamp

0 reacties

  1. Ralph schreef op 17 juli 2014 om 16:29

    Complimenten voor dit uitgebreide interview, mogen jullie veel vaker doen dan alleen in de zomer. Fijne schrijfstijl ook. Wat een aangrijpend en treurig verhaal, ik wens Sawsan veel sterkte met het opnieuw oppakken van haar leven.

Geef een reactie

Vox Magazine

Het onafhankelijke magazine van de Radboud Universiteit

lees de laatste Vox online!

Vox Update

Een directe, dagelijkse of wekelijkse update met onze artikelen in je mailbox!

Wekelijks
Nederlands
Verzonden!