Geloofscrisis
Ze zit op de bank als ik thuiskom, twee bezorgd kijkende vrienden naast haar. De een plukt aan zijn baard, de ander draait zijn paardenstaart rond zijn vingers. De sporen van haar mascara lopen als dikke spinnenpoten over haar wangen. Geloofscrisis. Mijn huisgenootje Eva studeert om kapelaan te worden, al zou je dat nooit vermoeden. Als het even kan, slaat ze het ochtendgebed over: want wie staat er nou in hemelsnaam om half zeven op? Ze boert en vloekt als een ketter (‘Goddammit!’); ze schrijft papers met titels als ‘The Theology of S&M’. Maar op haar eigen manier beschouwt ze haar geloof als haar rots in de branding. Als agnost ben ik soms jaloers op gelovigen. Het lijkt zo eenvoudig, zo veilig, zo lui: een reeks ontwijfelbare waarheden waaraan je je vast kunt houden. Maar het is zo simpel niet, zo blijkt. Een half jaar voor haar afstuderen heeft de twijfel bij Eva toegeslagen, en nu staat heel haar wereld op losse schroeven. Baard en Staart zijn langsgekomen om haar te troosten. Maar de bijbelverzen die ik daarbij verwacht had, blijven uit. In plaats daarvan hanteren ze de dialectische methode: met behulp van Plato, Augustinus en Schopenhauer (en vooruit, de bijbel) proberen ze uit te vinden wat zonde is, wat depressie is, wat het kwaad is. Religieuze twijfel wordt met de rede bestreden. Geloven en begrijpen vormen een symbiose op het allerhoogste intellectuele niveau. Het is niet moeilijk te zien hoe mooi dat is. Ook Eva lijkt aan het eind van de avond opgelucht. De volgende ochtend passeer ik op weg naar de universiteit een abortuskliniek. Op het gazon heeft een groep picketers zich verzameld. Ze dragen borden en schreeuwen leuzen. Vaag ontwaar ik een volle baard en een paardenstaart. Ik lees de teksten niet en hou mijn oren dicht.
Lees alle columns van Henk van Houtum