Welters’ weemoedige wereld: Puur
Puur, dat zijn de mensen in Laos volgens het buurmeisje van mijn neefje met blonde leeuwenmanen dat afgelopen zaterdag een streetdance-voorstelling had. Ze was net terug van twee maanden Zuid-Oost Azië. En aangezien mijn lief en ik de vanaf volgende week maandag een maand door Laos en Thailand gaan fietsen, wilden we dus wel even weten wat haar ervaringen waren aldaar. Puur dus, volgens het vrolijke Hollandse buurmeisje dat even twee maanden eruit moest na haar afstuderen. Nog echt levend van dag tot dag. Hun kostje bij elkaar scharrelen en eeuwig lachend ‘saba di’, goedendag roepend naar de al even vrolijke toeristen met te bleke huid en te groot lichaam. De piepkleine Laotiaanse kindertjes met snottebellen kun je reuzenblij maken met een simpel ballonnetje. We waren er via de ‘eenzame planeet’ al achter gekomen dat de Laotianen vriendelijk, boeddhistisch en straatarm waren, met een inkomen van omgerekend 50 eurocent per inwoner per dag. En dat er eigenlijk maar één grote geasfalteerde en begaanbare weg door het land slingert dat zes keer zo groot is als Nederland en zes miljoen inwoners telt. Dat het land door de Fransen gekoloniseerd is, met als gevolg dat je er nu nog in de wat grotere plaatsen koffie en croissants kunt krijgen, maar men zich in het gemiddelde dorpje met – ongetwijfeld pure – lemen hutten met strooien daken gewoon alles consumeert wat voorhanden is: veel rijst, soms wat groente, soms een gevangen vogeltje of op hoogtijdagen een nauwkeurig gegrilde rat. Puurheid, onbevlektheid, ongereptheid, ook wij zullen er naar op zoek gaan de komende maand. Maar als langeafstandsfietser ben je toch wat minder gefixeerd op de geweldig pure highlights in de vorm van grotten, via motorritjes (sic!) te bedwingen exotische natuurpracht en de authentieke cultuurbelevingen van ongerepte boeddhistische bergvolken. Als er maar eens in de 100 kilometer veel eten en een bed is, denken wij dan. En als de weg maar begaanbaar is en niet vol met dronken of gedrogeerde vrachtwagenchauffeurs. Puur, dat zijn ook sommige van de essays die ik vanochtend ontving als sluitstuk van mijn cursus sportfilosofie voor natuurwetenschappers. De scribenten willen geregeld terug naar de pre-commerciële fase van de sport. Toen amateurisme nog de norm was en toen de Tourrenners nog geen in de windtunnel ontworpen tweewielige bolides van carbon met een Calimerohelm op bestegen, maar in eindeloze etappes met twee over de borst gekruiste tubes op derailleurloze bakbeesten onverharde geitenpaden beklommen. Puur is ook de extreem consequentialistische Australisch-Amerikaanse rechtvaardigheidsfilosoof Peter Singer, met wie ik gistermiddag met een zeer select groepje studenten mee in debat ging. “Staat er een flesje mineraalwater of een blikje frisdank naast u op tafel terwijl u dit leest? Als u voor uw drankjes betaalt terwijl er veilig drinkwater uit de kraan komt, hebt u geld over voor dingen die u niet echt nodig hebt. 1 miljard mensen ter wereld moeten elke dag zien rond te komen van minder dan u betaald hebt voor dat blikje frisdrank of flesje water.”
Lees alle columns van Tom de Wit