Carolus Magnus viert deze week haar verjaardag. De oudste studentenvereniging van Nijmegen heeft een respectabele leeftijd bereikt: 85 maar liefst. Met een aantal hoogleraren blikken we terug op hun tijd bij de vereniging. Vandaag: Martin-Jan van Mourik, emeritus hoogleraar Notarieel- en Privaatrecht, reünist bij dispuut Olifant.Foto: Erik van ’t HullenaarU bent nog van de generatie vóór het huidige Carolus Magnus en werd lid van de herensociëteit Roland. Hoe was dat? ‘Ik kwam rechtstreeks van een jongenskostschool weer in zo’n mannensamenleving binnen. Aan de ene kant jammer, want de belangstelling voor de dames was inmiddels natuurlijk groot, maar het bood wel weer meer mogelijkheden om samen de beest uit te hangen.’ U koos ook voor het lidmaatschap van een dispuut, Olifant. Waarom? ‘Het was een logische stap. Ik was zeventien toen ik naar Nijmegen kwam en wist dat ik bij de club wilde horen. Ik wilde zeker geen knor zijn. Je vraagt naar de overweging om lid te worden, maar in feite is het zo dat ik nooit heb overwogen om géén lid te worden. Ook niet tijdens de ontgroening, hoewel dat absoluut niet leuk was. Dat was doorbijten, de ontgroening was zwaar, echt zwaar. Dat zou zo tegenwoordig niet meer kunnen, die vorm van onderdrukking zouden we nu niet meer accepteren.’ Enkele jaren na uw afstuderen veranderde het verenigingsleven volledig. De roerige jaren zestig leidden tot het einde van het Nijmeegsch Studenten Corps (wat weer leidde tot de oprichting van Carolus Magnus in haar huidige vorm). U werkte nog bij de universiteit en was een prominent reünist. Ik kan me niet voorstellen dat u die discussie aan u voorbij hebt laten gaan? ‘Dat klopt. Ik vond het niks. Ik meen dat in de kronieken staat opgetekend dat ik me ‘te vuur en te zwaard heb verzet tegen die nieuwlichterij’. Zelf zeg ik eerder dat ik er ‘indringende discussies’ over heb gevoerd.’ Die discussies hebt u niet weten te winnen. ‘Wellicht niet, nee. Maar dan wil ik er op wijzen dat de anarchie die werd gepredikt het ook niet ver heeft gebracht. En de traditie van Roland is bewaard gebleven binnen Carolus Magnus. Voor mij zijn die twee hetzelfde, Roland en Carolus. Dat komt natuurlijk ook door de disputen. De band wordt doorgegeven via de disputen, de kern van het verenigingsleven. Ik was zelf lid van Olifant, in mijn jaren verhuisden we naar het dispuutshuis in de Straalmanstraat. Daar zit het dispuut nu nog. Ze doen het goed, daar ben ik zeer verguld mee. De affiniteit met het dispuut leidde direct tot affiniteit met Carolus.’ Komt u nog weleens op de Kroeg? ‘Nu kom ik er niet zo vaak meer, ik ben inmiddels ook een dagje ouder. Wat me het meest opvalt als ik er ben? Dat er zo weinig is veranderd. De mores is nog hetzelfde. Dat denk ik als ik dan naar zo’n kroegjool sta te kijken. Dat is mooi om te zien, dat is het mooie van zo’n club. De vereniging bestaat bij de gratie van traditie.’ Wat is uw beste herinnering? ‘Er is voor mij niet één moment. Het belangrijkst zijn voor mij de banden die je opdoet bij de vereniging. Dat zijn vriendschappen voor het leven, vriendschappen die in mijn geval nu een tijdspanne van vijftig jaar beslaan. Dat is zo’n rijkdom. Ik heb mijn vrouw bij de vereniging ontmoet, zij was lid van Nausicaä. Onze tweede zoon, Roland, is vernoemd naar de sociëteit. Hij is later zelf ook lid geworden, voorzitter geweest. Ik heb een band Carolus, met Carolingers. Ook met degenen die twintig, dertig of veertig jaar jonger zijn dan ik, ook als we elkaar nog nooit gesproken hebben. Ik word nog wel eens gebeld voor een advies. Als zo’n jonge advocaat lid is geweest, dan zet ik een stapje extra om hem of haar goed op weg te helpen. Waarom? Omdat het er een van mijn club is en die help je. Ik heb dat clubgevoel nooit verloren – ik zal dat clubgevoel nooit verliezen.’ / Mark Merks