De manier waarop rechters asielzaken beoordelen, schiet flink tekort. Dat blijkt uit het proefschrift van jurist en zelf ook rechter Dana Baldinger. Ze promoveerde zojuist in Nijmegen.Foto: Big Bead Baldinger werkt bij de rechtbank van Amsterdam. Tot voor kort als asielrechter. Ze had vaak het gevoel dat ze daarbij voortdurend in een spagaat zat, omdat het internationaal recht en het nationaal recht elkaar inzake asielzaken zo tegenspreken. Nederlandse asielrechters zijn gebonden aan een aantal doctrines, opgesteld door de hoogste Nederlandse rechtsinstantie, De Raad van State. Rechters mogen volgens die doctrines alleen marginaal toetsen of het verhaal van de asielzoeker geloofwaardig is. Baldinger: ‘Ze mogen alleen toetsen of het ministerie in redelijkheid heeft geoordeeld. En niet zelf aan de slag gaan met de vraag of ze het asielrelaas al dan niet geloofwaardig vinden. Een rechter zou misschien zelf getuigen willen horen of zelf deskundigen willen inschakelen, maar dat ligt niet voor de hand als je alleen maar marginaal mag toetsen.’ Tegelijk wordt van asielzoekers verwacht dat ze met veel bewijs komen voor hun verhaal. ‘En als ze dan na veel moeite met dat bewijs komen, zijn er weer allerlei gronden waarop je het als rechter buiten de deur kunt houden. Bijvoorbeeld met het argument dat het te laat is ingediend of niet uit een objectieve bron komt.’ Het internationale recht en het EU-recht geeft de asielrechter meer ruimte om een zaak uit te spitten. Het eist ook dat de rechter een onafhankelijk en grondig onderzoek verricht in zaken waarbij asiel is geweigerd. Daarbij moet de rechter bewijs dat de asielzoeker levert zorgvuldig onderzoeken. Baldinger vindt dat de Raad van State de doctrines moet ‘heroverwegen’. In ieder geval op de punten over de bewijslast en de marginale toetsing. / Martine Zuidweg