Dossier

Open access moet nog veel opener

28 feb 2013

Vrije toegang tot de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Voor iedereen, van onderzoeker tot tante Truus op de hoek. In 2003 is de eerste grote stap gezet naar open access, een meer egalitair systeem van publiceren. Maar wat een snelle, fluwelen revolutie had moeten worden, heeft tien jaar later meer weg van een schaakpartij waarvan het einde nog niet in zicht is. Aan het eind van de twintigste eeuw zuchtte de wetenschappelijke wereld onder het juk van de grote uitgeverijen. De hele wetenschappelijke wereld? Neen. Een paar kleine enclaves boden dapper weerstand tegen de overheersers. Maar zij beschikten dan ook over een toverd… eh… over online databases waar ruwe data, first drafts en zelfs reguliere publicaties vrij beschikbaar worden gemaakt. Het vrij delen van onderzoeksresultaten is niet nieuw; het fenomeen is ouder dan het huidige internet. Data delen is zelfs een van de drijvende krachten geweest achter de ontwikkeling van het world wide web zoals we dat kennen. Wetenschappers waren er dan ook vroeg bij: al in 1991 richtte een groep natuurkundigen de databank ArXiv.org op. ArXiv bestaat nog steeds. Ook andere bèta’s, zoals de wiskundigen en astronomen, zijn er gebruik van gaan maken. Ze lijken het gevecht te hebben gewonnen: de uitgeverijen hebben het opgegeven en laten de publicatie van ‘hun’ artikelen oogluikend toe. Niet van harte, daar niet van. “Er is – er wordt nog steeds – veel over gediscussieerd, maar die discussie drukken we snel de kop in”, vertelt Sijbrand de Jong, fysicus en al jaren actief op ArXiv. Eenheid blijkt het sleutelwoord. “Heel simpel: als de uitgevers er een punt van gaan maken, dan sturen we ze de artikelen gewoon niet meer. Mijn vakgebied is niet zo groot, we kennen elkaar en staan hier allemaal volledig achter. Waarom? Wat mij betreft is het een simpele discussie: een onderzoeker wil gelezen worden, een publiek bereiken. En onderzoek met publiek geld moet door dat publiek te zien zijn.” Buiten de verschillende enclaves early adopters begint de open-access-beweging pas na de millenniumwisseling, na de adsl-explosie, vaart te krijgen. Dat is op zich logisch, aldus Antal van den Bosch, die in zijn dubbelrol als informaticus en linguïst zowel met de voorlopers als met de massa van doen heeft. Van den Bosch: “De informatica zat natuurlijk ook als eerste op internet en heeft de mogelijkheden om bestanden digitaal te verspreiden zelf uitgevonden. Open-access-bladen binnen bijvoorbeeld de taalkunde liggen een decennium achter op de informatica. Ze moeten de tijd krijgen om een reputatie op te bouwen. Het duurt vijf tot tien jaar voordat zo’n reputatie zichtbaar wordt.” Zwarte vlekken Er is inmiddels een aantal prestigieuze open-access-tijdschriften, zoals de publicaties van de Public Library of Science (PloS). Maar er zijn ook zwarte vlekken, vakgebieden die geen serieuze optie hebben. “Open access publiceren is voor ons eigenlijk niet mogelijk, om de simpele reden dat er slechts één blad is, maar dat bestaat pas net en ik vraag me af of dat wordt gelezen”, vertelt gebarentaalonderzoeker Onno Crasborn. Met name de heel specifieke stukken kun je als wetenschapper niet open access kwijt. Crasborn: “Je selecteert een blad met in het achterhoofd het publiek dat je wil bereiken. Kies je een algemeen blad voor psychologen die ook met gebarentaal van doen hebben, of een heel specifiek blad met een kleine oplage, maar wel de juiste lezers?” In dat eerste geval kan Crasborn terecht bij PLoS, waarnaar hij toevallig net een stuk heeft ingestuurd, maar in dat tweede geval kom je toch uit bij een closed access tijdschrift. Zeker ook omdat je als wetenschapper niet zo scheutig met je publicaties om kunt gaan. “Het is zonde om in een vaag open tijdschrift te publiceren, dat doe je niet. Ik zit nog in de opbouwende fase van mijn carrière.” Het ideaalbeeld van open access schrijft dan in principe voor dat Crasborn met zijn Nijmeegse vakbroeders zelf een tijdschrift begint. Een mooie droom, maar geen reële optie. Dat blad zou namelijk aan dezelfde kwaal lijden die Crasborn beschrijft: wie offert publicaties op aan een volkomen onbekende titel? Manifest Het inbedden van open access gaat de individuele wetenschapper te boven. ArXiv.org werkt omdat hele vakgebieden het project steunen. Maar niet getreurd: ook in de bestuurlijke kringen heeft open access aandacht. In 2003 wordt de ‘Berlin declaration on Open Access to Scientific Knowledge’ opgesteld, een manifest dat wordt gesteund door een keur aan roemruchte universiteiten en onderzoeksinstellingen, zoals de Max Planck Gesellschaft en CERN. De Radboud Universiteit heeft het manifest ook getekend, in januari 2007, en was daarmee de 196ste ondertekenaar. Open access publiceren wint langzaam aan marktaandeel, wordt steeds meer serieus genomen. Maar het gaat allemaal wel heel geleidelijk en, eerlijk is eerlijk, vrij langzaam, ook in Nijmegen. Op de campus is de Universiteitsbibliotheek de meest vocale pleitbezorger van open access. Die gaf het in 2012 een flinke impuls, bestaande uit twee onderdelen. In de zomermaanden had qua digitalisering een flinke inhaalslag plaats: onderzoekers werd nogal vasthoudend gevraagd om hun publicaties beschikbaar te maken voor de Radboud Repository, een databank waarin alle wetenschappelijke producten van onze onderzoekers worden opgenomen. Ook de stukken die in closed-access-bladen zijn gepubliceerd, zijn via de databank vrij toegankelijk. “Inmiddels is ongeveer twintig procent van alle Nijmeegse publicaties fulltext en open access in de repository opgenomen”, zegt Natalia Grygierczyk, de directeur van de UB. “Het was hoog tijd, we liepen ten opzichte van onze Nederlandse collega’s wat achter. Internationaal gezien doen we het prima.” Het tweede onderdeel, RU4OpenAccess, is bedoeld om het fenomeen publicitair meer onder de aandacht te brengen. De actie kan niemand ontgaan zijn: de nogal close up genomen foto’s van Nijmeegse kopstukken die zich uitspreken voor open access zijn afgedrukt op posterformaat en door de argeloze bibliotheekbezoeker niet te missen. RU4OpenAccess brengt de op het moment meest gangbare vormen van open access onder de aandacht: green en gold. Green open access houdt in dat wetenschappers bedingen dat een publicatie mag worden opgenomen in de repository van de universiteit, soms na een embargoperiode. Ook worden de rechten van open publicatie vaak afgekocht, hoewel erover wordt gesoebat of dat wel principieel juist is. Bepaalde onderzoeksinstituten, zoals het eerder al genoemde CERN, kopen wel af. Individuele onderzoekers hoeven zich dus geen zorgen te maken en kunnen voor ieder tijdschrift kiezen. De Nederlandse subsidieverlener NWO heeft deze koers overgenomen: NWO reserveert een potje om de publicatierechten af te kopen en verleent alleen nog maar subsidie als artikelen voor het publiek toegankelijk worden gepubliceerd. Gold publiceren betekent dat het artikel direct voor eenieder toegankelijk wordt gepubliceerd in een tijdschrift dat geen abonnementenmodel heeft. Abonnement Dat lijken twee goede oplossingen, maar green publiceren heeft als nadeel dat het bepaalde problemen maskeert en de ontwikkeling van gold open access belemmert. Het afkopen van de rechten bij een groene publicatie in een regulier tijdschrift levert de uitgeverij geld op. Dat het artikel vervolgens vrij toegankelijk beschikbaar wordt gemaakt, doet niets af aan het feit dat de Universiteitsbibliotheek gewoon betaalt voor een abonnement op dat tijdschrift. Publiceren op ArXiv kampt met datzelfde kwaaltje, wat de reden zou kunnen zijn dat de uitgeverijen nooit juridische stappen hebben ondernomen. Of het tijdschrift nu wel of niet via closed access gelezen wordt, de universiteit betaalt voor het abonnement. En omdat de tijdschriften in pakketdeals worden verkocht, kan de UB geen specifieke abonnementen opzeggen. Het groen publiceren levert de uitgeverij dus voorlopig twee keer betaling op. In principe zou een open-access-publicatie moeten leiden tot een korting op het abonnementstarief, in de praktijk ziet de Universiteitsbibliotheek daar in ieder geval tot op heden niets van terug. Maar omdat groen publiceren één deel van het doel – de toegankelijkheid voor het brede publiek – bewerkstelligt en door alle instellingen wordt geaccepteerd, staat het gold open access publishing in de weg. Europese subsidies Hoe goed het ook is bedoeld, de optie om groen te publiceren legt de verantwoordelijkheid uiteindelijk bij de individuele wetenschapper, bij een enkele instelling; bij partijen die er toch baat bij hebben een publicatie in een aansprekend tijdschrift te scoren. Het zou open access vleugels hebben gegeven als NWO simpel had vastgelegd dat een publicatie op basis van publiek geld 100 procent gold moet worden gepubliceerd. Maar ook daar is de beer op de weg snel gespot: dat heeft waarschijnlijk verregaande consequenties voor de internationale status van de Nederlandse wetenschap, consequenties voor het verkrijgen van Europese subsidies. Publicaties in de grote – en dus nog vaak door de bekende uitgeverijen uitgegeven – tijdschriften bieden status, status die je als subsidiejager nog nodig hebt. Die status, dat is in feite het echte product van de uitgeverij. En dus is de cirkel weer rond. De Romei… eh… uitgeverijen winnen. Op de korte termijn. Want, zo stelt Natalia Grygierczyk, ook groen publiceren gaat op termijn leiden tot verandering. Grygierczyk: “Open access heeft voldoende haken en ogen, maar het is een beter model dan het huidige abonnementenmodel. Dat abonnementenmodel zuigt het bloed uit het wetenschappelijke systeem. De universiteiten die wetenschappers betalen om onderzoek te doen, betalen de uitgevers om die onderzoeken te kunnen lezen. Dat klopt niet, dat moet veranderen. En mettertijd gaat dat lukken.” Ook Van den Bosch ziet de toekomst van open access publiceren rooskleurig in. “Ik merk aan mijn promovendi dat het tegenwoordig echt de nieuwe standaard is – in ieder geval binnen mijn vakgebied. Ze zijn zelfs radicaler dan ik. Zo open mogelijk, dat is het uitgangspunt. De open-access-beweging is als een dieseltrein: het duurt lang voordat hij op gang is en er gaat altijd wat mis, maar hij rijdt nog steeds en is niet meer te stoppen.” Dus op termijn gaat het imperium van de uitgeverijen vallen. Kan niet anders. En ach, hoe lang heeft dat Romeinse rijk het nu eigenlijk voor het zeggen gehad? / Tim van Ham en Mark Merks DATA DELEN Open access publiceren gaat zoals beschreven vaak nog moeizaam. Een verwante ontwikkeling zit wel al op pole position: het delen van data. Gemakkelijk, goedkoop én goed voor de wetenschap. Historicus Onno Boonstra deelt – als het even kan – zijn data via DANS (Data Archiving and Netwerk Services), van de KNAW en NWO. “Mijn data maak ik openbaar. Ik heb ooit kaarten gemaakt van de gemeentelijke indelingen in Nederland van 1811 tot 2001. De rechten werden voor veel geld verkocht, maar als een jonge wetenschapper vroeg of hij die kaarten kon gebruiken voor zijn onderzoek dan kon dat niet; hij moest ze kopen. Dat is krom.” Antal van den Bosch, informaticus en linguïst, deelt zijn software. “Zodat anderen wellicht nog interessante dingen vinden in je data. Gevaarlijk is dat niet. Je ziet ze als eerste en het is aan jou als wetenschapper om eruit te halen wat erin zit voordat je ze publiek maakt. Daarnaast levert het je citaties op; ook belangrijk.” Soms levert het delen van data een prettige bijvangst op. Van den Bosch: “Ik maak ook demo’s die openbaar zijn, zoals de spellingscorrector valkuil.net. Deze software wordt beter naarmate hij meer gebruikt wordt en dat gebeurt bijna geheel autonoom, dus zonder dat het veel extra werk kost.” Taalonderzoeker Onno Crasborn geeft een ander voorbeeld. “Mijn data bestaan vaak uit filmpjes van en voor dove mensen. Doven kunnen niet naar de bibliotheek om een boek te lenen. Door onze openbare data hebben doven nu ook de toegang tot materiaal dat voor hen uitermate interessant is.” PROMOVENDA MEREL VAN GOCH OVER PUBLICEREN “Ik ben een voorstander van open access publiceren. Maar ik ben niet in de positie om te zeggen dat ik niet in een ‘normaal’ blad wil staan. Als promovendus heb je simpelweg iedere publicatie nodig en kun je niet bepaalde journals bij voorbaat al uitsluiten omdat ze niet open access zijn. Ik wil mijn onderzoek gewoon kwijt. Als promovendus moet je een aantal publicaties op je naam hebben staan om te mogen promoveren. En andere wetenschappers hebben ook publicaties nodig: lukt dat niet, dan krijg je normaal gesproken geen contractverlenging. Zo simpel is het. Als wetenschapper mik je daarbij vaak op een tijdschrift met een zo hoog mogelijk aanzien. En ik vermoed inderdaad dat veel open-access-titels zich op dat gebied toch aan de onderkant bevinden, om de simpele reden dat ze vaak nog niet zo lang bestaan. De weg naar een publicatie is enorm spannend. Aan de ene kant omdat het soms máánden duurt voordat je iets hoort. Aan de andere kant omdat bij sommige tijdschriften maar liefst 85 procent van de ingestuurde artikelen afgekeurd wordt – en dan heb je dus voor niets gewacht. Als je dan soms na veel werk een publicatie binnen hebt, is dat gewoon een erg lekker moment. Ook als dat geen open-access-titel is.” Dit artikel verscheen eerder in Vox 7 jaargang 2013.

Geef een reactie

Vox Magazine

Het onafhankelijke magazine van de Radboud Universiteit

lees de laatste Vox online!

Vox Update

Een directe, dagelijkse of wekelijkse update met onze artikelen in je mailbox!

Wekelijks
Nederlands
Verzonden!