Paul van den Broek: bijna een halve eeuw vrije vogel en universiteitsjournalist
-
Foto: Dick van Aalst
ZOMERINTERVIEW - Betrokken, maar zeker niet activistisch. Zo omschrijft Paul van den Broek zijn rol als journalist op de Radboud Universiteit. Na 48 jaar - veruit de meeste daarvan als redacteur van Vox en voorloper KUnieuws - neemt hij afscheid van zijn geliefde universiteit. ‘Het was mijn werk om het gezag op zijn tijd te irriteren.'
‘Waarom ik? Wie ben ik nou helemaal?’ Dat was de gedachte die bij Paul van den Broek (Eindhoven, 1958) omhoogkwam toen hem een paar weken geleden een universiteitspenning werd toegekend. ‘In mijn eentje kan ik helemaal niks. Dus ik zou het logischer vinden als de Vox-redactie die penning kreeg. Je doet het team tekort als je een journalist eruit pikt en die een onderscheiding geeft. De mooiste producties die ik heb gemaakt, kwamen voort uit een heel goed team.’
Student, medewerker, journalist en toen weer medewerker. Zo kun je de 48 jaar (minus een uitstap van vier jaar naar de redactie van het universiteitsblad van Tilburg), die Van den Broek over de Nijmeegse campus loopt, omschrijven. Al doe je hem daar misschien mee tekort. Hij kreeg de penning dit jaar niet voor de lengte van zijn dienstverband, maar vooral voor het werk dat hij deed: de universiteit kritisch bevragen en betrokken verslag doen. Volgens het juryrapport is hij een luis in de pels die mensen een spiegel voorhoudt en tot reflectie maant.
De laatste jaren was Van den Broek communicatiemedewerker. Dat resulteerde in 2023 nog in het lustrumboek 100 jaar Radboud Universiteit in 101 beelden, samen met Bea Ros, collega sinds jaar en dag.
Vanwaar het ongemak om de onderscheiding? Er worden toch wel meer prijzen aan journalisten uitgereikt?
‘Ik zie de prijs echt als erkenning voor het bestaansrecht van een journalistiek blad op deze universiteit. Prima: een luis in de pels die een penning krijgt. Maar de verdienste is toch vooral dat we met een hele redactie die rol hier kunnen spelen. Dat had ik bij de uitreiking tegen de rector willen zeggen.’
En toen werd de diesviering, waar de uitreiking zou plaatsvinden, verstoord door activisten.
‘Ik dacht al: waar blijven ze nou? Dat zat er dubbeldik aan te komen. We moesten noodgedwongen improviseren en voor de uitreiking naar een apart zaaltje. Daar werd het alleen maar beter van, want informeler. Zo’n plechtige uitreiking zit tegen het saaie aan. Net buiten de lijntjes kleuren, past beter bij mij.’
Hoe kwam je ooit in de journalistiek terecht?
‘Tijdens mijn studie heb ik voor de faculteit Aardrijkskunde & Prehistorie een blad opgericht. Weerzin heette dat. We volgden de schandalen, de bezettingen en het gebakkelei in die periode rond 1980. Dat was heerlijk om te doen.’
KUnieuws, de voorganger van Vox, bestond toen al. Daar bleef je van weg?
‘Ja, daar stonden vooral mededelingen in. Het werd gezien als een sufferdje. Ik had toen mijn eerste baantje op de universiteit en maakte les- en videomateriaal voor het aardrijkskundeonderwijs. Maar de journalistiek bleef prikkelen. En vanaf het moment dat Johan van de Woestijne het in 1987 overnam bij KUnieuws gebeurde er wat. Het werd een podium waar ik als journalist wilde werken. Maar ik hikte ertegenaan. Ik durfde niet en vroeg me af of ik goed genoeg was als beroepsjournalist.’
‘Ik had het gevoel dat ik in een journalistiek walhalla terechtkwam’
Je broer was journalist bij de Volkskrant. Stimuleerde hij je niet die stap te zetten?
‘Jawel, het werd vaker tegen me gezegd. Maar ik keek zo torenhoog tegen dat beroep op, ik had het zo geïdealiseerd dat het te hoog gegrepen leek. Totdat mijn vrouw Carla in 1989 zei: “nu is het klaar met het gezeur, jij gaat naar Johan toe en zegt dat je wil schrijven”. Ik voelde me hier thuis op de universiteit en de reputatie van KUnieuws was goed. Ik had het gevoel dat ik in een journalistiek walhalla terechtkwam.’
Wilde je als kind al journalist worden?
‘Ik wilde uiteindelijk gezien worden. Ik was de een-na-jongste in een gezin van zeven. Iedereen had het hoogste woord aan tafel, je kwam er nauwelijks tussen. Als basisschoolleerling zat ik nog een tijd intern op sanatorium De Klokkenberg in Breda omdat ik astma had. De middelbare school kon ik wel in Boxtel volgen. Mijn twee oudere broers namen mooie verhalen over hun studie mee naar huis; over politiek en bezettingen in Nijmegen. Daar wilde ik ook zijn. En ik wilde mijn stem laten horen.’
Was politiek belangrijk in het gezin?
‘Mijn vader was leraar en gemeenteraadslid voor de KVP in Boxtel. Mijn broers waren hartstikke links. Op het ene raam hing een poster van de katholieke partij en op het andere van Mao Zedong. Dat leverde volop discussies op. Toen mijn broer Marc voor de Volkskrant ging werken, besefte ik dat ik ook een podium moest zoeken als ik wilde dat er naar me geluisterd werd.’
Maar naast een enorme geldingsdrang was er dus ook onzekerheid.
‘Die werd minder. Bij KUnieuws zaten stilisten, mensen die heel goed konden schrijven. Als jonge medewerker kreeg je geweldige feedback. Het gaf rust dat de eindredactie zo goed was. Ik leerde dat mooi schrijven voor een journalist niet het belangrijkste is – de houding die je inneemt is belangrijker. Voor mij als beginnend schrijver was dat een veilige omgeving.’
Herinner je je eerste artikel nog?
‘Het ging over een wetenschapper die in Polen had gewerkt. Ik was doodnerveus. Is het goed? Vindt de redactie het goed? Doet het ertoe? Hoe gaat de wetenschapper die ik heb geïnterviewd het vinden? Maar het was goed. Achteraf gezien vond ik het een geweldige tijd, ook omdat het me is gelukt om journalist te worden. Er zat toch druk op.’
Ging het er erg hiërarchisch aan toe?
‘Op een bepaalde manier wel. De hoofdredacteur wist waar het om ging, die had een visie. Veel medewerkers zaten zo een halfuur bij Johan aan tafel om een artikel door te nemen.’
Hoe vond je dat? Je studeerde in een tijd waarin gestreden werd tegen hiërarchie.
‘Ik heb veel respect voor hiërarchie. Voor de rol van hoofdredacteur en eindredacteur, in samenspel met al die andere medewerkers die ervoor zorgen dat er op donderdag elke keer weer een mooie krant in de bakken kwam te liggen.’
Je bent ook iemand die een leider of wetenschapper kan bewonderen, wordt gezegd door mensen in je omgeving.
‘Ja, maar dan toch vooral als ze die rol op een verrassende en inspirerende manier invullen: dan worden ze de gekleurde vogels buiten de kooi. Personen die laten zien welke kleuren er nog meer zijn. Dwarsigheid helpt het instituut verder.’
Aan wie moeten we dan denken?
‘Leon Wecke (Nijmeegs polemoloog, red.), bijvoorbeeld. Of René ten Bos. Dat zijn dwarsdenkers die de universiteit sterker maken. En ze bieden inspiratie.’
Voor enkele van je hoofdredacteuren heb je ook een grote bewondering.
‘Ja, vanwege hun leiderschapskwaliteiten. Ik heb veel respect voor een goede baas. Dat had ik bij Johan van de Woestijne, maar later ook bij Patricia Veldhuis. Ik weet hoe moeilijk hun functie is. Als er geen goede leidinggevende zit, stort het kaartenhuis in elkaar. Dat heb ik ook meegemaakt. Goede chefs zet ik op een voetstuk. Het is ook omdat ze me gewoon blij maken. Ze zijn beslissend voor mijn werkplezier.’
Had je ook een lievelingsbestuurder in de 48 jaar dat je hier rondliep?
‘Zal ik Willy van Lieshout (collegevoorzitter tussen 1974 en 1991, red.) zeggen? Dat is een veilige keus. Die maken ze niet meer, dat soort mensen. Hij had bevlogenheid, verbindingskracht en zocht voortdurend overal het gesprek op.’
‘Het was mijn werk om het gezag op zijn tijd te irriteren’
Geen autoritaire leider dus?
‘Nee, maar wel met gezag en de kwaliteit om knopen door te hakken. Dat kan ik zelf niet, dus ik ben blij dat die mensen er zijn. Ik wil zelf die vrije vogel zijn die op pad kan.’
Als journalist was die rol op je lijf geschreven. Je was de luis in de pels die altijd op pad was om de macht te bevragen.
‘Als een bestuurder zegt dat het altijd zo fijn was om met mij te werken, dan vraag ik me af of ik mijn werk wel goed heb gedaan. Vaak genoeg is het college van bestuur boos op mij geweest, omdat ik de vuile was had buiten gehangen. Dat kon best intimiderend overkomen. Maar het was mijn werk om het gezag op zijn tijd te irriteren – als ik maar volgens het redactiestatuut had gewerkt, was er geen probleem.’
Maakt het dan uit dat je voor een universiteitsblad schrijft? Uiteindelijk ben je wel in dienst van de universiteit.
‘Als het om schandalen gaat, kan een landelijke krant eerder besluiten een verhaal te brengen. Als journalist van een universiteitsblad wil je een bron niet in gevaar brengen, want je moet samen verder. Je moet dus zorgvuldig werken. Dat betekent dat je soms verhalen niet rond krijgt.’
Zoals het tumult in 2014 rond de Honours Academy waar de leidinggevenden voor een verziekte werksfeer zouden zorgen?
‘We hoorden de verhalen, maar kregen het verhaal niet rond. Belangrijke bronnen wilden er niet over praten. Wij konden er pas over publiceren toen een van de leidinggevenden zijn ontslag bij de rechter aanvocht en de feiten op straat kwamen te liggen. Zo zijn er veel meer verhalen geweest waar betrokkenen gehouden waren aan een geheimhoudingsplicht.’
Ondanks het plezier in je werk vertrok je in 2018 bij Vox.
‘Dat was ondoordacht. Ik dacht ruimte te moeten maken voor een jongere redacteur. Vox ging meer met social media werken, waar ik niet in thuis was. Ik werd zestig dat jaar. Ze zochten een redacteur voor Radboud Recharge (een nieuwe site voor wetenschapsnieuws, red.) en ik heb mijn vinger opgestoken. Ik dacht daar mijn journalistieke rol te kunnen voortzetten, maar dat bleek niet zo te zijn. Er was geen team zoals Vox dat had. Er waren mensen bezig met de marketing, met het bijhouden van de views – allemaal belangrijk – maar ik was in het begin de enige schrijver. Ik heb Vox de afgelopen jaren wel gemist.’
Wij kennen je alleen maar uit je Vox-tijd, maar je liet altijd doorschemeren dat je het maken van KUnieuws het mooiste vond.
‘Ik geloof echt dat het een vergissing is geweest om in 2000 over te stappen naar een magazine. Bij KUnieuws waren we iedere week bezig met onze urgentie: met welk nieuws openen we? Het moest knallen. De universiteit was in de tijd van KUnieuws ook veel politieker en wij zaten bovenop dat spel.’
‘Vox ging meer met beeld werken, meer human interest-verhalen maken, maar ik ben altijd die nieuwsjournalist gebleven. De afstand tussen de redactie en de faculteiten werd groter. We maakten wel mooie verhalen, maar de urgentie liet soms te wensen over. Dat werd versterkt door de steeds lagere frequentie. De focus kwam online te liggen.’
Maar online kun je toch juist snel nieuws brengen?
‘Je loopt dan het gevaar dat je drie stukjes per dag plaatst en dan denkt dat het klaar is voor die dag. De aandacht komt sneller te liggen op het schandaaltje, terwijl je het echte nieuws daardoor mist. Het gaat niet alleen om kwantiteit, maar ook om kwaliteit.’
‘Waar blijft dat tentenkamp in Nijmegen toch, dacht ik’
Ondanks je vertrek bij Vox je bleef heel betrokken bij de universiteit.
‘Het gaf me altijd energie om ‘s ochtends naar de campus te fietsen. Dan zag ik mijn toekomstige lotgenoten met een stappenteller of een hond wandelen en ik dacht: ik mag nog! Ik mag nog naar mijn werk. En niet zomaar werk, maar naar de universiteit. Het mooiste dat deze stad te bieden heeft. Als ik op bezoek ben in andere steden, ga ik ook altijd even de universiteit opzoeken. Die sfeer, die energie, dat vind ik geweldig.’
Je was alleen geen journalist meer.
‘Dat is lastig als er dingen gebeuren die je niet kunt begrijpen. Ik vond het onbegrijpelijk en onverkwikkelijk dat Han van Krieken weg moest als rector. Het liefste wilde ik daarover schrijven.’
De vraag die ook wordt gesteld door mensen in je omgeving is of je een kritische journalist bent of een betrokken journalist?
‘Betrokken, maar ik ben geen activist. Ik houd niet van uitroeptekens. Ik zet liever vraagtekens. Al toen ik in de jaren tachtig in de stad was en hier krakersrellen waren, was ik erbij, aan de zijlijn, om erover te kunnen schrijven. Het engagement zit in de keuze van je onderwerp en in wie je aan het woord laat.’
Je kon ook wel kwaad worden om bepaalde beslissingen. De ontruiming van kritisch café Terecht! in 2015 bijvoorbeeld, in de oude kantine van de rechtenfaculteit.
‘Als redacteur kon ik ruimte geven aan mensen die het debat opzochten. Die elkaar de ruimte gaven, die het gesprek niet afkapten. Dat heb ik altijd belangrijk gevonden. Ik wil weten waarom bepaalde beslissingen zijn genomen, zonder daarbij het vingertje te heffen dat het besluit is genomen.’
Rondom de pro-Palestijnse demonstraties gaat het volop over het ontbreken van die dialoog.
‘Waar blijft dat tentenkamp toch in Nijmegen, dacht ik toen ik de activisten in andere universiteitssteden bezig zag. Uiteindelijk kwam het kamp er toch. Er gebeurde ontzettend veel waar de universiteit iets mee had gekund, maar die schoot gelijk in de crisisstand. Er kwam geen dialoog op gang, er werden vooral uitroeptekens gezet. Aan beide kanten overigens. Tegen de activisten zou ik zeggen: je zit hier niet op het Malieveld, ga het gesprek aan. Er zijn van beide kanten wel pogingen gedaan, maar het wantrouwen bleef te groot.’
Was dat vroeger anders? Die actievoerders toen waren toch ook van de uitroeptekens?
‘Ik vond het raar dat er nu zo heftig werd gereageerd op bezettingen en gezichtsmaskers. De universiteit schaarde zich heel snel achter een algemeen statement van de Universiteiten van Nederland dat bezettingen niet werden getolereerd. Daar kun je anders op reageren. In de jaren zeventig en tachtig waren bezettingen aan de orde van de dag, waar het bestuur vaak kalmpjes mee omging. In een bezet gebouw hoorde je de stencilmachines ratelen: het was een discussieplek. De rector deed daar vrolijk aan mee. Anderzijds snap ik ook wel dat de universiteit nu zegt dat ze niet tegen spandoeken wil praten. Dat die dialoog mislukt is, dat het is gepolariseerd, vind ik heel teleurstellend.’
Waarom heb je nooit een groter podium gezocht dan het universiteitsblad?
‘Die ambitie had ik wel, maar toen dat gevoel opspeelde in 1992 werd ook mijn eerste kind geboren. Het gezin groeide, net als het plezier dat ik daaruit haalde. Die ene vrije dag om bij mijn kinderen te zijn werd ook heel belangrijk. Het gezinsleven tempert de werkambitie. Het langzame tempo van peuters is heel leerzaam. Nu ook weer met mijn kleinkind. Hij leeft een ander ritme voor, ik kom weer op nieuwe plekken in de buurt en zit weer met een schaterend kind op schommel of wip. Heel verrijkend.’
Hoe hangt jouw identiteit samen met je carrière, die nu voorbij is?
‘Ik kon iets op de agenda zetten. Als ik een wetenschapper sprak dan leerde ik, maar ik moest het verhaal ook vertalen voor het publiek. Dat verdwijnt, misschien word ik nu meer een consument. Ik ga op zoek naar mooie organisaties waar ik iets voor kan betekenen. Stichting Gast of Wakker Dier. Clubs die bij mijn waarden passen en waar ik me betrokken bij voel. Ik wil mijn podium graag nog even behouden.’