Welters’ weemoedige wereld: Mogelijkheidsmensen
“Als je goed door open deuren wilt komen, moet je rekening houden met het feit dat ze vaste posten hebben: dit principe, waarnaar de oude professor altijd had geleefd, is eenvoudig een eis van werkelijkheidszin. Maar als werkelijkheidszin bestaat – en niemand zal eraan twijfelen dat deze bestaansrecht heeft – dan moet er ook iets bestaan wat je mogelijkheidszin kunt noemen.
Wie die bezit zegt bijvoorbeeld niet: hier is dit of dat gebeurd, zal gebeuren, moet gebeuren; maar hij bedenkt: hier zou, moest, of had iets kunnen gebeuren. En als je hem dan van het een en ander uitlegt dat het is zoals het is, dan denkt hij: ach, het zou waarschijnlijk ook anders kunnen zijn. […] Zulke mogelijkheidsmensen leven, zegt men, in een fijner spinsel van nevel, verbeelding, dromerijen en conjunctieven; bij kinderen die deze neiging vertonen bant men deze met alle macht uit en tegen hen zegt men dat zulke mensen fantasten, dromers, zwakkelingen en betweters of muggenzifters zijn.”
Alzo schreef Robert Musil in zijn onvoltooide roman Der Mann ohne Eigenschaften, die hij in 1922 begon. Musil leefde tijdens de door de intellectuele avant-garde afgekondigde ‘taalcrisis’: krachteloze woorden die alleen nog maar verwijzen naar zichzelf. Hij reageerde hierop met zijn ‘essayisme’, een combi van pseudowetenschappelijke beschrijvingen en zakelijke uitweidingen. Met voor de oplettende lezer veel ironie tussen de regels. Maar dus ook met romantiek, getuige zijn subtiele pleidooi voor meer aandacht voor de mogelijkheidsmens hierboven.
In mijn cursus wetenschapsjournalistiek schrijven en ethiek droeg ik tien NWI-studenten afgelopen donderdag op een kort plan te schrijven voor een artikel naar keuze voor een meer of minder populariserend blad naar keuze. Onbegrijpende blikken bij deze of gene. Waarover ze dan moesten schrijven? Wat was vervolgens de perfecte aanpak om over dat betreffende onderwerp voor een liefst ook nog door mij aan te dragen specifiek medium te schrijven? En wat was nu precies de grens waarop begrijpelijkheid en aanschouwelijkheid doorslaan naar platheid en versimpeling?
En dan heb ik het nog niet over de vragen over technische handelingen die moeten worden verricht in de overgang naar het nieuwe studentinformatiesysteem Osiris, dat is vernoemd naar de Egyptische God die behalve voor vruchtbaarheid ook voor de dood staat.
In haar hang naar telbare ‘werkelijkheid’ is de universiteit haar contact met het mogelijke zijn kwijtgeraakt. We moeten studenten niet leren ijverig puzzelstukjes op het juiste plekje te leggen. We moeten ze leren om mooie nieuwe puzzels te maken. Niet door open deuren leren lopen maar gaten in de muur slaan. Dat levert geen zwakkelingen en muggenzifters op, zoals de Real-politieke cynici van dit wetenschappelijk bedrijf zullen honen, maar juist echte mensen. Van vlees en veel bloed, die leven in “een fijner spinsel van nevel, verbeelding, dromerijen en conjunctieven.”